11 augustus 2022

Vintage verhalen








Aan de was


We waren thuis één van de laatsten in de straat die een wasmachine kregen
Dus de was werd bij ons nog erg provisorisch ( wow wat een gaaf woord! Moet je eens tien keer achter elkaar zeggen, kun je lachen) gedaan, precies met de hand.

Eerst zette mijn moeder een enorme zinken ketel op het gas en gooide daar een half pak Biotex Blauw in, dat was de voorwas.

En gij geleuft dà! Welnee, een voorwas? Daar deed ze niet aan. Op de hand zeker!

Nee hoor, ze propte er de hele was in en ging aan het roeren, met de pollepel.
Ik hoop trouwens niet dat ze die ook gebruikte tijdens het koken. Getsie! Het idee alleen al!
Al hoewel dat wel zou verklaren waarom wij vaak van die bubbels in de soep hadden…

Maar goed, daar ging ze dus, draaien, draaien, draaien, tot ze er scheel van zag.
Volgens mij moest ze ook nog op een stoel gaan staan anders kon ze er niet eens fatsoenlijk bij.
Dan werd de boel aan de kook gebracht en begon het sop te borrelen. Het hele huis ( meer nog, de hele straat) verging van de stank op dat moment.
Je moet je nl voorstellen dat er vieze sokken, onderbroeken, zakdoeken en meer van dat soort was in die ketel ging.

Als wij tussen de middag van school thuis kwamen was ze nog steeds aan het roeren in die pan. En nee, wij dachten echt niet dat dat de soep was voor de maaltijd.
Pa kwam ook iedere middag thuis tussen de middag en roerde dan ook nog een stief ketierke mee zodat ma de tafel kon dekken voor het eten ( Een lunch kenden wij thuis niet)

Het eten op maandag was altijd vrij simpel, omdat we geen gaspit meer over hadden door die ketel.
Dus werd het vaak een boterham met restjes, die we er koud bij kregen.
“Het gaat toch allemaal in één maag”zei pa dan vrolijk.

Maar als we s’middags, na school, dan weer thuis kwamen, om 4 uur, moest pa de ketel van het vuur tillen, en ging het de trap op naar boven. Daar stond een ronde badkuip van steen, waar alles in werd gegooid.
En toen moesten, (nou ja..moesten is een groot woord) wij ook naar boven want de was moest gewrongen worden in een echte ouderwetse wringer, dus met de hand…pffffff wat een rotkarwei was dat zeg.
Dan mocht ik, toen vond ik dat nog lollig, haar helpen met wringen door te draaien aan de slinger, maar omdat ik daar echt geen kracht voor had mochten de jongens me helpen.
Nou dat helpen sloeg dus echt nergens op. Want Bennie had nog minder kracht dan ik en Eddie was veel te klein.

Ma deed dus het leeuwendeel. Pa zat beneden de krant te lezen of te schilderen in de kelder of op zolder, of aan zijn fiets te prutsen, of achter de vrouwen aan, weet ik veel, maar die was er dus niet om te helpen.


Na het wringen kwam de centrifuge aan de beurt. Ja, dat was de enige concessie die mijn vader had gedaan. ( Ze hadden hém aan die was moeten zetten, eens kijken of hij dan niet snel een wasmachine aan had geschaft! Wat een slavenarbeid zeg!) En dan vergeet ik nog het wasbord, wat ma ook vaak moest gebruiken voor zíjn vieze overkleren.

Nou was die centrifuge helemaal een ramp, want er zat steeds teveel in, en dan begon dat ding ineens keihard te bonken zodat je je eigen wezenloos schrok. Ma moest hem dan weer uitzetten, en alles er van voor af aan in proppen. Na drie keer bonken had Pa het in de gaten, waar hij dan ook zat, en kwam boos naar boven gestommeld.
“Je stopt dat ding veuls te vol, laat mij dà maar eens doen.”
En daar ging mijn vader, die nooit een centrifuge had aangeraakt, aan de slag.

Het lukte hem gelukkig ( Stel je voor!) ook niet. Dat kwam omdat dat rotding gewoon versleten was…
Maar pa was eigenwijs en bleef doorgaan met was er in proppen en eruit halen en weer er in proppen.
Net zolang tot de vonken er ineens van af sloegen en de stop sprong zodat we daar in het donker op een kluitje in de badkamer stonden, en die was al niet zo groot…

“Gloeiende gloeiende hemeltergende gloeiende!”

Ik heb nooit geweten wat dat betekende, maar feit was wel dat er om half 11 de volgende ochtend een grote vrachtwagen van “Bauknecht” onze straat inreed, met onze eerste gloednieuwe wasmachine.






14 november 2018

Koekenbakker


Koekenbakker


Koekenpan, pannenkoek, billenkoek, aardappelkoekjes, koekenbakker, koekeloeren, zijn nog maar een paar woorden waarin het woord koek ligt ingesloten.
Wat hebben wij Nederlanders toch met dat woordje koek?
De koek is op, dat ging erin als koek, dat is andere koek, een koekje van eigen deeg, kletskoek, iets voor zoete koek slikken en ga zo maar door.
Vijfentachtig spreekwoorden met koek staan er in ons spreekwoordenboek, die ga ik hier niet allemaal neerzetten.
Dat wordt me te zoet allemaal.
Maar het viel me gewoon ineens op dat wij zo graag met veel koek smijten.
Op Koninginnedag, nu voortaan Koningsdag, gaan wij koekhappen, noem dat maar niks!
Welk ander volk doet dat?
En dan met ontbijtkoek ook nog. Ik bedoel je gaat geen koekhappen met speculaasjes. Dat wordt niks, de zooi breekt af en dan heb je huilende kinderen. Dat doe je ze niet aan.
Koekjes zijn echt een groot onderdeel van ons leven geworden.
Want denk je eens in dat je geen koekje bij de koffie of thee krijgt. Dat kan toch niet.
Zelfs in de horeca bestaat het niet dat je geen koekje krijgt. In ons land dan. In andere landen kennen ze dit gebruik volgens mij niet.
En we hebben ook zoveel soorten koek, niet normaal gewoon.
In de supermarkt is er maar liefst een heel vak aan gewijd. Het koekjes vak.
Gebakken door de echte koekenbakker. Lekker toch?
En wie verzint al die namen voor dit lekkers?
Bokkenpootjes, kokosmakronen, speculaas, Janhagel, kletskoppen, Sprits, zijn nog maar een aantal van de vele namen die ik ken.
Als je koekjes zegt kom je ook automatisch in je jeugd terecht.
Zo knabbelde ik aan de leuke speculaasjes die ook lekker zijn op wit brood trouwens.
Ieder speculaasje had ook nog eens zijn eigen afbeelding van een molen, of een boer en boerin, een olifant en verschillende huisjes. Ik wilde meestal de olifant want dat knabbelde voor mij net even iets lekkerder.
En wie kent de stroopwafel van de markt niet? Heerlijk die geur van de warme stroop. Ik ruik hem gewoon terwijl ik het opschrijf.
Als kind aan de hand van je moeder zeurde je er gewoon om. “Mam, mag ik een stroopwafel alsjeblieft? “Ik deed het, mijn kinderen deden het en sinds kort mijn kleinkinderen ook.
In mijn arme jaren gaf ik de kinderen dan vaak een zakje stroopwafel kruimels, die kon je kopen op de markt voor een paar cent. De kleintjes waren dan uren zoet en ik kon naderhand de hele wandelwagen uitzuigen. Dat dan weer wel.
Zelf koekjes bakken is ook een soort traditie geworden, alleen niet die van mij.
Ik kan het echt niet.
Vraag me niet hoe vaak ik het geprobeerd heb, want die keren zijn niet te tellen. Ik ben niet zo’n opgever namelijk.
Maar er gaat altijd iets mis. Of ze zijn te hard, of te zacht, of ze lopen zo erg uit dat het geen koekjes meer lijken maar meer Turkse broden. Cup cakes dat kan ik nog net wel, en een gewone cake kan ieder kind bakken tegenwoordig, maar koekjes, nee, dat is toch een kunst schijnbaar die je moet leren door veel te oefenen.
Dus petje af voor alle koekenbakkers in ons land.
Want die moeten ook nog eens met speciale feestdagen overwerken. Hoe komen anders de kerstkransjes in onze bomen. En iedere streek in ons land heeft ook nog zijn eigen koek merk.
Denk aan de Weespermop, de Deventer koek, de Goudse stroopwafel de Brabantse Bossche bol…O nee, dat is geen koekje maar een gebakje. Een heel ander zoete lekkernij dus.
Misschien kan ik daar ook wel een verhaal over schijven. Over alle gebaksoorten van ons land. Het water loopt me ondertussen in de mond bij al die opsommingen van lekkernijen.
Hier op ons eiland hebben we ook zo’n eigen lekkernij, de “Flakkeese kruukplaetjes.” Die je heel erg gemakkelijk zelf kunt maken.
Jullie krijgen van mij het recept als je beloofd het niet verder te vertellen.
Of je het kunt lezen en begrijpen is een ander verhaal, waar ik me als “overkanter” niet mee ga bemoeien. Want ook een koekenbakker moet zich bij zijn eigen baksels houden.

Un half poend suker, un snufje zout en keneel
Dat roer je door un poend taarwemeel
Un half kommetje maalk en un half poend gesmolten butter mot er dan nog deurheen
Zodat je man dan kan gaan kneeen
Van het deeg draait men ronde balletjes
Druk ze dan tot platte gevalletjes
En doe ze in een droage koekenpan
Zodat men er even later van smullen kan.







11 juni 2015

Alle gekheid op een stokje



Waar komen toch al onze gezegden en uitdrukkingen vandaan vraag ik me vaak af, en omdat ik het wel leuk vond om er meer over te weten te komen heb ik er een aantal opgezocht met hun oorsprong en betekenis.
Altijd leuk om te weten, toch?


Zo is het gezegde "Alle gekheid op een stokje." afkomstig van de Zotskolf van een nar.
De zotskolf was een stok met een kop er bovenop. De kop leek op een nar inclusief de narrenmuts en de belletjes.
Het gezegde zelf betekend: "En nu weer terug naar de ernst van de zaak."

"Nu komt de aap uit de mouw" komt van vroegere grappenmakers die echt een aapje in hun mouw verstopten en dan tevoorschijn lieten komen om de mensen te laten lachen.

De betekenis is: " Nu blijkt wat echt de bedoeling is."

En dan deze:
"De baby met het badwater weggooien." 

De uitleg is eigenlijk simpel.
Vroeger was het normaal dat men, om zich te wassen, in een grote teil ging.
Eerst de vader, daarna de zoons, dan de moeder en vervolgens de dochters. De baby was als laatste aan de beurt. En het water was dan al zo vies dat je er makkelijk iemand in kon kwijtraken.

De betekenis is: "Het goede samen met het slechte weggooien."

De volgende is er eentje waar niet veel mensen de oorsprong van kennen.

"Weten waar Abraham de mosterd vandaan haalt."

Abraham van het oude testament haalde mutsaards ( wat takkenbos betekend) voor het vuur waar hij zijn zoon op zou offeren. Later is het woord mutsaard vervormd tot mustaard en nog later tot mosterd. Het betekend:  "Er alles van af weten."

God nam trouwens het offer gelukkig niet aan van Abraham maar wilde alleen de liefde van Abraham testen.

Ik hou wel van al die uitdrukkingen en gezegden omdat het ook iets zegt over de geschiedenis van onze taal en onze cultuur.

Ook in andere landen hebben ze natuurlijk uitdrukkingen en gezegden zoals  deze bekende uit Engeland:
"It's raining cats and dogs."

De oorsprong komt van het oude Engeland waar de huizen koud waren en de dieren, zoals muizen, ander ongedierte en katten zich warm hielden onder het rieten dak. Als het dan hard regende gebeurde het wel dat de dieren er uit vielen  omdat het glibberig werd en het net leek alsof ze uit de lucht kwamen vallen.
 De betekenis is natuurlijk duidelijk. "Het regent enorm hard."

En zo zeggen wij, "wat een vreemde vogel" voor iemand die we raar vinden, maar de Fransen zeggen:
"Drôle de Zèbre" wat betekend: "Gekke zebra."

En zeggen wij: "Een kikker in de keel hebben." 
De Fransen zeggen: "Avoir une chat dans la gorge." Wat betekend: "Een kat in de keel hebben." Dat lijkt me toch iets lastiger slikken, maar enfin, zo heeft ieder land zijn eigen gekheden.

De Ieren zeggen in het Gaelic:


"Cad a dhéanfadh mac a' chait ach luch a mharú?"
Wat betekend: "Wat anders zou de zoon van de kat moeten doen, dan een muis doden."

Wij zeggen in dat geval: "Zo vader, zo zoon."

En om het geheel af te sluiten eindig ik met een Vlaams gezegde:

" 'T is all niet dat oar snien, 't is all die kruljes legn."

Wat betekend: "Als je aan iets begint moet je het ook afmaken."

En daar kan ik me alleen maar bij aansluiten.

19 maart 2015

Krijg de kleren!


Wij waren als kinderen niet verwend met merkkleding, zo kan ik me nog herinneren dat ik in mijn hele jeugd maar één merk spijkerbroek heb gedragen. En daar heb ik nog strijd voor moeten leveren ook.
We hadden het gewoon niet echt breed in mijn jongste jaren, en lieten het dan ook vooral niet breed hangen.
Zo droeg ik veel zelfgemaakte jurkjes, want mijn nicht was een kei op de naaimachine, en als ik al iets nieuws kreeg droeg ik het af totdat het echt niet meer ging. 
Dat zit nog steeds in mijn karakter. 
Schoenen heb ik wel, het zou gek zijn als ik op blote voeten over straat zou lopen. 
Maar de drie paar die ik bezit loop ik echt helemaal op totdat de zool er bijna onder uit valt. 
Ook mijn truien en broeken gaan dezelfde weg door mijn leven. Ik kan er niets aan doen. 
Voor mij dus geen kasten vol, dat kan mijn linker of rechter hersenhelft niet aan. Die raken ervan in de war. 
Zo heb ik nu twee spijkerbroeken die ik gewoon om de beurt draag. Geen vier, geen zes, maar twee. Dat is genoeg, ik kan er toch niet meer aan dan 1 tegelijk.
En ook heb ik maar twee truien die ik afwissel, en soms komt er dan ineens een derde bij. Die zie ik ergens hangen in een winkel, en die vind ik mooi, maar ik had hem net zo goed kunnen laten hangen. Want het is een ondergeschoven kindje in mijn kledingkast.
Hij blijft daar ondergeschoven liggen zijn, totdat ik me er aan ga ergeren dat ik hem nooit draag. 
Dan leg ik hem steeds verder naar achteren zodat ik hem maar niet hoef te zien en me schuldig moet voelen dat ik iets overbodigs heb gekocht. En hij eindigt in de zak van Max. Totale verspilling dus van mijn kant. 

Nu heb ik net een prachtig nieuw vest gekocht. Zo’n kleurrijk geval uit Nepal of zoiets, en die zit me zalig, ik draag hem zo vaak ik kan, zodat mijn andere twee truien me vals aankijken vanuit de kast. Die denken ook: “Komt me zo’n buitenlands geval binnendringen , wat moeten we ermee.”
En ik hoor ze dat gewoon denken. Dus nu durf ik hem niet in die kast te hangen. Want stel je voor dat ze hem wat aandoen. Jaloezie kent geen grenzen, dat weten we allemaal.
Oké, nu draaf ik door. Maar dat is mijn fantasie, die kent soms ook geen grenzen.
Maar ik woon nu dus in mijn nieuwe vest en ik vind het heerlijk. Zolang hij me past en niet krimpt in de was of uit elkaar valt blijf ik dat ook doen. Ik doe er niemand kwaad mee, behalve mijn oudere truien die nu afgedankt hangen te mokken in de kast.

Kleren maken de man luid het spreekwoord, niet de vrouw schijnbaar want daar is geen spreekwoord voor gemaakt. Dus voel ik me veilig. 
Mijn jongste zoon is het daar totaal niet mee eens want hij is de modegek van de familie. Hij draagt dan ook de nieuwste en duurste merken aan zijn lijf. En van mij mag hij, want ik hoef het niet te betalen. Het kind woont al lang op zichzelf dus kan hij doen en laten wat hij wil. Al loopt hij in aluminium folie rond.
Het enige nadeel van mijn kledingkeuze is wel, dat als er plotseling iemand in de familie besluit een groot feest te geven ik voor mijn kast sta en daar niets hangt of ligt wat voldoet aan de eisen van een dergelijk feest. Dan raak ik even in paniek en ga snel online shoppen. 
Een groot voordeel van de vooruitgang vind ik dat. 
Nooit meer in een veel te krap pashokje hoeven staan vind ik bepaald geen straf. 
Meer nog ik vind het heerlijk, er ging een wereld voor me open, de eerste keer dat ik via Internet mijn kleding uit ging zoeken.

Alleen kleefde daar ook weer een enorm groot nadeel aan.
Ik raakte niet uitgezocht. Teveel, veel teveel aanbod van de leukste kleding schoof aan mijn ogen voorbij. 
Dus besloot ik meerdere dingen tegelijk te bestellen, en terug te sturen wat niet leuk en lekker zat. Nou dat heeft de buurt geweten. 
Iedere dag stond er wel weer een ronkend busje in de straat die mijn pakjes af moesten geven of op kwamen halen. 
Het ene zat te wijd, het andere te strak, en wat een troep zat er ook tussen. 
Zo heb ik truien en shirts gepast die allemaal van dat doorzichtige materiaal gemaakt waren, dat wil je toch niet? 
Ik wil stevige stof aan mijn lijf, geen materiaal wat al bij de eerste pasbeurt bijna doormidden scheurt.
De lol was er dus snel vanaf en na een week keerde de rust in de straat terug. 
De hele buurt slaakte een zucht van opluchting.
De familie moest het dus maar doen met wat ik had, een oude slobbertrui en spijkerbroek.

Nu voel ik me toch altijd het fijnste in mijn oude kloffie, en dat zie je aan me.
Geef me een mantelpakje met hoge hakken, en ik ben de ongelukkigste mens die er rondloopt.
Of rondwankelt moet ik zeggen, want ik kan niet lopen op die dingen.
En waarom kwellen sommige vrouwen zichzelf met schoenen die je voeten laten schreeuwen van de pijn? 
"Om mooi te zijn", zeggen ze dan. Voor wie, voor een ander? En wat levert je dat dan op? Dat je niet jezelf bent en dat die ander je dus mooi vind om wie je niet bent.
Dat houd je toch nooit vol, een heel leven lang niet jezelf zijn? 
Het mag van mij hoor, maar je doet jezelf zoveel tekort. Er gaat dan zoveel liefde en oprechtheid aan je voorbij.
Ik geniet liever van mensen om me heen die me nemen zoals ik ben. Waarbij ik geen toneel hoef te spelen. Die me ook leuk vinden als ik onopgemaakt en onderuitgezakt op de bank hang in mijn oudste kleren. Die me laten lachen en soms huilen. Meer nog die sámen met me kunnen lachen en huilen.
Dat is echt genoeg voor mij en laat de rest maar "de kleren"
krijgen.









11 januari 2015

Een kleintje

Wat is dat toch dat wij Nederlanders altijd verkleinwoorden gebruiken vaak voor iets dat al klein van zichzelf is.
Een kaboutertje, een elfje, een klein duimpje, een klein kindje.
Dat is toch een overbodige toevoeging zou je zeggen.
Als je uit gaat is het: "Wil je misschien een biertje of een wijntje?"
Als je op de markt loopt hoor je: "Wat een mooi stofje is dit, of wilt u ook een kaasje proeven?"
En in de supermarkt zie je zelfs op de reclameborden staan: "Nu, heerlijke Cherry tomaatjes voor maar 69 euro cent per bakje."
In het verzorgingstehuis hoor je steeds verzorgsters roepen: "Nee mevrouwtje of meneertje, dat gaan we niet doen."
En bij de autodealer gaat het vaak over een prachtig karretje.
Ik vind het inmiddels hilarische proporties aannemen. Nog even en we zeggen het bij alles.
We zeggen al decennia: "Ik neem een koekje bij de koffie, en een snoepje tussendoor."
We eten even een boterhammetje en drinken een glaasje melk erbij.
Ook gaan we 's avonds gezellig een spelletje spelen en met het mobieltje bellen.
Hij is een lulletje rozenwater en zij is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.
"Mag ik een teiltje!" roepen we als we iemand bij onze baas horen slijmen.
En we zingen tegen onze kinderen: "Twee emmertjes water halen." En als moeder pannenkoeken bakt zetten we de klompjes bij het vuur.
Het is Sinterklaas kapoentje die iets gooit in ons schoentje.
Of het vrouwtje van Stavoren en het mannetje van de maan.
Er is geen haar op ons hoofd die er aan denkt op een normale volwassen toon met elkaar te communiceren in dit land.
Hij heeft zijn zegje gedaan, en zijn natje en droogje staan al klaar als hij thuis komt.
Hij loopt naar het bankje in het park en spreid zijn krantje uit.
Maar goed ik mag niet klagen want dit landje is ook zo klein, misschien komt het daar wel door.
En kijk ik doe er zelf ook aan mee, dit landje zeg ik automatisch. Maar dat komt door dat liedje van 15 miljoen mensen op dit kleine stukje aarde. Inmiddels zijn het er dan wel exact 16.909.002 miljoen zegt de bevolkingssteller, maar daar gaat ook iedere dag iets bij of vanaf.
We leven dus klein en denken daarom misschien ook in kleine woorden.
Komt er een Canadees ons land binnen roept hij meteen: "Wat een kneuterig landje, en wat een kleine huisjes en "smalle straten hebben jullie hier! En naar hun maatstaven is dat ook zo. Zij wonen 200 kilometer bij de naaste buren vandaan. Daar moeten wij toch niet aan denken hier.
Hun auto's zijn veel groter en hun huizen zijn wat wij hier villa's zouden noemen.
Hoe kan het dan toch dat wij wel in de top 5 van de langste mensen ter wereld op nummer 1 staan?
Met gezonde voeding kan dat volgens mij weinig te maken hebben, als je ziet dat wij ook steeds meer de breedte ingaan door het verkeerde eten.
Eigenlijk zijn wij dus groot en klein tegelijk, dat is wel leuk om te weten. Want een groot volk zijn we zeker als het gaat om bruggen bouwen, en dat bedoel ik niet alleen letterlijk.
Wij kunnen als geen ander volk bruggen bouwen tussen de volkeren die het vaak slechter hebben in de wereld, en dat is toch prachtig om te weten.
Ook de politiek probeert bruggen te bouwen, maar helaas storten die vaak in voordat ze af zijn, maar dat komt omdat ze te groot denken daar in Den Haag.
Ik denk dat ik dus nog maar even klein blijf, dan hoef ik me ook niet meer te ergeren aan al die verkleinwoorden. Tenslotte ben ik zelf letterlijk ook maar een klein mensje met mijn 1.59 cm.







12 december 2014

De ware kerstgedachte





Lieve familie, vrienden, buren en andere aanhangers,


Ieder jaar hetzelfde gedonderjaag met de kerstkaarten die op tijd geschreven, rondgebracht en verstuurd moeten worden, brachten me dit jaar op het idee het nu eens totaal anders te gaan doen.
Dus hier is hij dan, de kerstbrief. Niet met de hand geschreven omdat mijn handschrift na jaren
computeren nu eenmaal niet meer geweldig is, maar gewoon met het getypte woord.

Kerstmis en oud en nieuw zijn voor veel mensen de mooiste tijd van het jaar.
Maar voor net zoveel mensen is het de ergste tijd van het jaar.
Eenzaam en vaak verdrietig wachten ze weer af of er iemand langs zal komen om ze wat aandacht te geven.

Als mijn werk in het bejaardenhuis er vroeger niet was geweest, had ik dat nooit zo beseft.
Maar die eenzaamheid is er niet alleen met dit soort dagen. Het hele jaar rond zitten veel oudere mensen te wachten op hun kinderen en familieleden, die nooit meer naar ze omkijken.

Dat is de trieste waarheid van wat ik voor mijn eigen ogen zag gebeuren.
Pas als ze overleden waren stroomden ineens de kinderen en familie naar binnen. Alleen maar om
te kijken wat er te halen viel. Dan hoorde je ze ruzie maken over wie waar recht op had.
Jan liep met een kast naar buiten en Marie met de schommelstoel gevolgd door Klaas met een duur uitziend schilderij. En ga zo maar door.

Ik weet nog dat ik dit alles met een ongelovige blik aankeek. Want wie doet nu zoiets?
Maar daarom wil ik jullie nu dus iets vragen.
Kijk deze aankomende feestdagen nu eens om je heen of er iemand is die je een extra hart onder de riem kunt steken.
Die je een bezoek kunt brengen, zonder dat je op je rand van je stoel zit om meteen weer weg te rennen naar je eigen comfortabele wereld.

En geef eens met gulle hand aan iemand die het veel slechter getroffen heeft.

Zo heb ik een dochter die geboren werd met een hart en long afwijking. We hebben haar Indira genoemd naar Indira Ghandi. Maar onze Indira is minstens zo sterk. Ze heeft meer in het ziekenhuis gewoond dan thuis en  nu op haar 30e  ook nog Fybromalgy gekregen, een ziekte die pijn veroorzaakt in bindweefsel en spieren.
Ze heeft iedere dag pijn, vaak longontstekingen maar werkt waar ze kan. En is er altijd voor haar dochter van 12.
Helaas zit ze dankzij een mislukte relatie al jaren in de schuldsanering en moet het doen met €50,- in de week. Dat bedrag is voor kleding en eten. Ze gaat dan ook vaak naar de voedselbank maar helaas is ook daar een lange wachtlijst.

Dus zorgen wij natuurlijk voor haar waar we kunnen. Maar ook onze bankrekening kent helaas zijn grenzen. Dus heb ik het volgende bedacht. Als iedereen die ik ken nu €10 euro wil storten op mijn bankrekening  met vermelding van "Kerstmis voor Indira", dan zorg ik ervoor dat het geld bij haar komt en ze na jaren ploeteren eindelijk eens een echt fijn kerstfeest heeft.
Alleen al door de gedachte dat ze echt niet vergeten wordt.

Is dit nu een bedelbrief? Misschien, maar misschien ook niet. Omdat ik denk dat iedere ouder dit voor zijn/haar kind die in de problemen zit zou doen.
En is dat niet de echte kerstgedachte? Denken aan je naaste zoals je aan jezelf denkt?

Dus willen jullie me helpen haar Kerstmis onvergetelijk te maken stuur me dan een berichtje op mijn emailadres: irenelommers@upcmail.nl

Alvast een heel zalig en dankbaar Kerstfeest!